Dien van de richel hangt in de draai,
Vet van de snaai en de snuif.
De gluiperds sluipen bang om haar heen,
Zin in een stuk van de kluif.
Rosita roept: 'Kijk nou daar op de hoek,
ze steken mekaar overhoop. Hij zei er geen een,
hij liep daar alleen en meteen al een priem in zijn poot.'
O, het vliegt in het rond, snel,
een scheet uit de bek van de hel.
En het spuwt vuur. Brand in het hart van de stad,
Brand in het hart van de stad. O, het giert door het gat.
Big Daddy Vetpens bulkt van het goud.
Er zijn er die willen hem plat.
Zijn mond wordt te groot hier, hij rommelt maar raak,
Hij neemt te veel plaats in, die rat.
De likkertjes maken de weg voor hem vrij.
Ze willen dat Big Daddy lacht
Want als het niet gaat, dan wordt Daddy kwaad
En slaat de haat door de nacht.
O, het vliegt in het rond, snel,
Een scheet uit de bek van de hel.
En het spuwt vuur. Brand in het hart van de stad,
Brand in het hart van de stad. O, het giert door het gat.
Vader Christoffel trekt door de buurt,
Maar de duivel is aan hem gewend.
Soms steekt hij nog dreigend het kruis voor zich uit
En roept: 'Ik weet waar je bent.'
Het Engelse gajes rukt aan zijn pij,
Besprenkelt de ziener met drank.
Ze zullen creperen aan bulten en zweren,
Verteren in rotting en stank.
O, het vliegt in het rond, snel,
Een scheet uit de bek van de hel.
En het spuwt vuur. Brand in het hart van de stad,
Brand in het hart van de stad. O, het giert door het gat.
De dwerg uit Hamburg en Willy zijn vriend,
Die praten niet meer met elkaar.
De een voorop, de ander erachter,
Zo lopen die sloebers daar maar.
Soms blijft Willy ineens ergens staan,
Dan staat hij daar midden op straat.
De dwerg gaat gloeien, met zijn armen roeien,
Staan loeien tot Willy weer gaat.
O, het vliegt in het rond, snel,
Een scheet uit de bek van de hel.
En het spuwt vuur. Brand in het hart van de stad.
Brand in het hart van de stad. O, het giert door het gat.
Jules uit de Junksteeg, geheel in het zwart,
Springt als een geest door het licht.
Dat bleke masker van waanzin en gal
is gewoon zijn eigen gezicht.
De armen wijd als een kraai aan het kruis
Krast ie zijn laatste poëem.
Een oorlog van klanken, schiet van de planken.
Het is joelen en janken ineen.
O, het vliegt in het rond, snel,
Een scheet uit de bek van de hel.
En het spuwt vuur. Brand in het hart van de stad.
Brand in het hart van de stad. O, het giert door het gat.
De putdeksels dansen, het vuil komt omhoog.
De politie laat het begaan.
Iedereen zoekt zich een weg uit de jungle,
Maar er is geen ontkomen meer aan.
Ze haken zich hijgend in elkaar vast.
Een mengsel van liefde en haat.
Je ziet ze woelen, kruipen, krioelen
Door die spleet aan het eind van de straat.
O, het vliegt in het rond, snel,
Een scheet uit de bek van de hel.
En het spuwt vuur. Brand in het hart van de stad.
Brand in het hart van de stad. O, het giert door het gat.